De Rijksoverheid, scholen en gemeenten proberen te voorkomen dat leerlingen zonder startkwalificatie van school gaan (voortijdige schoolverlaters). Uitvallers proberen ze alsnog aan een startkwalificatie te helpen. Een startkwalificatie is een diploma op minimaal mbo 2, havo- of vwo-niveau.

 

Coaches inzetten voor uitgevallen jongeren;

Speciale klassen voor jongeren die twijfelen over hun studiekeuze;
Hulp bij de studie- en loopbaankeuze. Dit voorkomt dat jongeren uitvallen doordat de opleiding tegenvalt;
Ziekteverzuim aanpakken. Als een jongere zich ziek meldt, kan dit een teken zijn dat er meer aan de hand is. Hierbij zijn de school, de gemeente en een jeugdarts betrokken;
Voortijdige schoolverlaters helpen om werk of een leerwerkbaan te vinden;
Extra begeleiding voor overbelaste en kwetsbare jongeren. Soms hebben zij zo’n complexe thuissituatie, dat het (tijdelijk) niet meer lukt om naar school te gaan. Dit geldt ook voor leerlingen met emotionele problemen of specifieke leerbehoeften.

 

Maatregelen bij overstap naar mbo

Een deel van de maatregelen is speciaal gericht op minder uitval bij de overstap naar het mbo. Bij die overstap vallen relatief veel leerlingen uit. Denk aan:

Leerlingen volgen en begeleiden die overstappen naar het mbo. Bij de overstap van vmbo, havo en vwo naar het mbo hebben jongeren een grotere kans om uit te vallen. Vaak melden jongeren zich niet of te laat aan voor de mbo-opleiding. Ook vallen veel jongeren uit in eerste schooljaar op het mbo. Meestal omdat de opleiding anders is dan verwacht, waardoor ze snel afhaken. Een gemeente kan nagaan of jongeren op tijd zijn ingeschreven voor een mbo-opleiding. En ze tijdens de zomermaanden helpen bij het vinden van een passende opleiding;
‘Warme overdracht’ van mbo-leerlingen vanuit het vo. Hierbij bekijken de oude en de nieuwe school samen welke extra ondersteuning een leerling nodig heeft;
Experimenten met een ‘doorlopende route’ van vmbo naar het mbo. Bijvoorbeeld de vakmanschaproute en de technologieroute. Deze leerroutes starten in het derde jaar van het vmbo. Ze moeten er voor zorgen dat jongeren makkelijk doorstromen naar het mbo. Dit wordt voor alle opleidingen mogelijk gemaakt. Zie hiervoor de Kamerbrief over programma versterking vmbo-mbo.

 

Wie begeleiden leerlingen die voortijdig school verlaten?

Leerplichtambtenaren of medewerkers van een Regionaal Meld- en Coördinatiepunt (RMC) van gemeenten moeten jongeren begeleiden die vroegtijdig van school (dreigen te) gaan. Bijvoorbeeld leerlingen die spijbelen, van school (willen) gaan of zijn uitgevallen. Leerplichtambtenaren begeleiden jongeren tot 18 jaar. Een RMC begeleidt jongeren van 18 tot 23 jaar. In sommige gemeenten begeleidt het RMC ook mbo-studenten van 16 en 17 jaar. Een RMC werkt onder andere samen met gemeenten, scholen en jeugdhulpverlening om vroegtijdig schooluitval aan te pakken.

 

Geld voor aanpak schooluitval

De Rijksoverheid ondersteunt de aanpak tegen voortijdig schoolverlaten met de volgende middelen:
Regionale aanpak (ruim € 80 miljoen)
In elke regio spreken scholen en gemeenten samen af welke maatregelen genomen worden. En hoe zij het beschikbare geld hiervoor inzetten.
Resultaatafhankelijke bekostiging van scholen in vo (ruim € 17 miljoen)
Scholen die schooluitval verminderen, krijgen extra geld. Hoeveel extra geld ze krijgen, hangt af van het percentage jongeren tot 23 jaar dat uitvalt. De overheid bepaalt de extra beloning aan de hand van bepaalde normen (streefpercentages). Ook als een school het streefpercentage bijna haalt, kan de school extra geld krijgen.
Middelen vsv als onderdeel van kwaliteitsafspraken in mbo
Voorheen ontvingen mbo-scholen ook apart resultaatafhankelijke bekostiging. Vanaf 2019 zijn deze middelen voor het mbo onderdeel van de pot met geld voor de kwaliteitsafspraken mbo. In hun kwaliteitsplan nemen de mbo-scholen ambities op over de aanpak van voortijdig schoolverlaten. Ook voor het mbo gelden jaarlijkse normen die moeten helpen het aantal voortijdig schoolverlaters omlaag te krijgen tot 20.000 in 2021.